21480 |
speelplaats |
speelplaats:
sjpeelplaatsj (L429p Guttecoven)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20287 |
speen |
lots:
loetsj (L429p Guttecoven)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dē̜m (L429p Guttecoven),
dɛm (L429p Guttecoven)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
24747 |
speenkruid |
speenkruid:
WLD
sjpèènkrōēt (L429p Guttecoven)
|
Speenkruid (ficaria verna 5 tot 25 cm hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren zijn hart- of niervormig, ze zijn glanzend en lang gesteeld, met knolletjes in de onderste bladdeksels. De bloemen zijn talrijk, met vrij smalle kroonbladere [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
spèkkook (L429p Guttecoven)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
sjpeel (L429p Guttecoven)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spang:
špaŋ (L429p Guttecoven)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
steken:
štē̜kǝ (L429p Guttecoven)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
sjpeele (L429p Guttecoven)
|
spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
22101 |
spelen voor een prijs |
vol zetten:
vòl zèttə (L429p Guttecoven)
|
Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: spelen voor prijs? [N 93 (1983)]
III-3-2
|