19489 |
valgordijn, rolgordijn |
rolgordijn:
roalgordien (L429p Guttecoven)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (L429p Guttecoven)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
valsj (L429p Guttecoven)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22333 |
vals spel |
foetelen:
foetele (L429p Guttecoven)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (L429p Guttecoven)
|
Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foetelaer (L429p Guttecoven)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34497 |
van de leg afraken |
uitscheiden:
ūtšęi̯ǝ (L429p Guttecoven)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33221 |
van uitlopers ontdoen |
(scheuten) plukken:
plø̜kǝ (L429p Guttecoven)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L429p Guttecoven),
rȳzǝlǝn (L429p Guttecoven)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (L429p Guttecoven)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|