18647 |
huifkar |
bolderwagen:
boldǝrwān (Q121d Haanrade),
huifkar:
hūfkār (Q121d Haanrade)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
grijnen:
jrien’ge (Q121d Haanrade),
jrie’ne (Q121d Haanrade),
joenken:
joen’ke (Q121d Haanrade),
juŋkə (Q121d Haanrade),
krijsen:
jekrèsje (Q121d Haanrade),
kreesj (Q121d Haanrade),
kriesjet (Q121d Haanrade),
krie’sje (Q121d Haanrade)
|
grienen || huilen || huilen (v. honden)
III-1-4, III-2-1
|
19693 |
huis, woning |
boed:
būt (Q121d Haanrade),
huis:
hū.s (Q121d Haanrade),
kruipens:
krufəs (Q121d Haanrade),
wonong:
wuənoŋ (Q121d Haanrade)
|
huis || keet, huis || kleine behuizing || woning
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishoud:
hūshalk (Q121d Haanrade)
|
huishouding
III-2-1
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
meusj (Q121d Haanrade)
|
mus
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vlei (Q121d Haanrade)
|
vlieg
III-4-2
|
20429 |
huwelijk |
hoogtijd:
hoeëgtsiet (Q121d Haanrade)
|
bruiloft
III-2-2
|
20234 |
huwelijksuitzet |
mitgift (du.):
mit’jif (Q121d Haanrade)
|
bruidsschat
III-2-2
|
18865 |
iemand kwaad maken |
reizen (du.):
rai’tse (Q121d Haanrade)
|
prikkelen, kwaad maken
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
prijzen:
prieze (Q121d Haanrade)
|
prijzen
III-1-4
|