e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heukelingen spreiden spreiden: spręi̯ǝ (Haelen), uitereensmijten: [uitereensmijten] (Haelen) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: heup (Haelen), hoap (Haelen) heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte berg: bèrch (Haelen), ənən bèrch (Haelen), hoogte: huëgdje (Haelen, ... ), norst: nurst (Haelen) heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4
hevige slag dats: daats (Haelen) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4
hiel hak: hak (Haelen, ... ), vers: véé‧rs (Haelen), vêərs (Haelen) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1
hielstuk van een schoen vers: vèèrs (Haelen) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: he ardj noa zie vaader (Haelen), hè aartj nao zie vader (Haelen) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijgen hijgen: hijge (Haelen) Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] III-1-2
hijgen naar adem, reutelen reutelen: reutele (Haelen) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] III-2-2
hik hik: hik (Haelen) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2