20334 |
jongste kind |
scharkoekje:
de jongsgeborene uit een groot gezin
sjerkeukske (L322p Haelen)
|
Wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)]
III-2-2
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
loopjong:
lǫu̯pjǫŋ (L322p Haelen)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (L322p Haelen)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17607 |
jukbeen |
koon:
koon (L322p Haelen)
|
Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18707 |
jumper |
jumper:
jumper (L322p Haelen)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleid (L322p Haelen),
we zolle det kleid mòtte loslòòte vèùr we et kinne verangere (L322p Haelen),
wèè zòlle dèèt kleid gans mòtte lospèùtere, îêr we et kinne verangere (L322p Haelen)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
saus:
saus (L322p Haelen)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (L322p Haelen),
kák (L322p Haelen)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
de raake (L322p Haelen)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
kakement:
kakement (L322p Haelen)
|
kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)]
III-1-1
|