22452 |
meiboom |
mei:
męj (L322p Haelen)
|
Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9
|
24331 |
meikever |
meikever:
maikaiver (L322p Haelen),
meikèver (L322p Haelen),
WLD
meikéévər (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
mulder:
Veldeke
mulder (L322p Haelen)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [Roukens 03 (1937)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
maedje (L322p Haelen),
mèdje (L322p Haelen)
|
meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
meidje:
maedje (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
de jong zie mèdje
mèdje (L322p Haelen)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstoandje (L322p Haelen),
meidje:
maedje (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
34454 |
mekkeren |
meken:
mɛkǝ (L322p Haelen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
33294 |
melganzevoet |
schietmelde:
šētmelj (L322p Haelen)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
20970 |
melig |
melig:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
méélich (L322p Haelen)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
melǝk (L322p Haelen),
męlk (L322p Haelen),
męlǝk (L322p Haelen),
mɛlǝk (L322p Haelen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
33882 |
melk van het paard |
biest:
bist (L322p Haelen),
paardsmelk:
pē̜rsme̜lǝk (L322p Haelen)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|