e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melkzeef zij: zii̯ (Haelen), zijschotel: zii̯šotǝl (Haelen) Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.] I-11
meloen meloen: Veldeke  meloen (Haelen), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  məlŏĕn (Haelen) Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)] I-7
menen menen: meine (Haelen) van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)] III-3-1
menneke, binnenste deel van het hok kruis: kryts (Haelen) Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.] I-4
mens (alg.) mens: ook voor man en vrouw; zowel geringachting als sympathiek medelijden  miens (Haelen), mins (Haelen) mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)] III-2-2
merel merel: maerel (Haelen), mereling: tegenwoordig meer "méérel  méér(e)ling (Haelen), merling: maerling (Haelen), mèrling (Haelen) Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)] III-4-1
merg merg: march (Haelen), merch (Haelen) [N 10a (1961)] III-1-1
merrie meer: mē̜r (Haelen) Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
merrieveulen meerveulen: mē̜rvø̜̄lǝ (Haelen) Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b] I-9
mes van de sikkel waat: wāt (Haelen) Halvemaanvormig ijzeren gedeelte; met de scherpe holle kant werd het gras gemaaid. Vaak is de naam van het werkend deel van een gereedschap dezelfde als die van het gereedschap als geheel; zie bij blad van de zeis, de knuppel van de dorsvlegel, enz. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) sikkel zie het lemma Sikkel. In de drie plaatsen waar het type sikkel hier is gedocumenteerd, is voor het gereedschap als geheel een ander lexeem, i.c. kromme, opgegeven. [N 18, 79b] I-5