32455 |
zoolbeslag |
zool:
zōǝl (L322p Haelen)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (L322p Haelen, ...
L322p Haelen,
L322p Haelen),
jông (L322p Haelen)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zoat (L322p Haelen),
zòt (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
B.v. hae kuumdje wie en spurgkoe: hij zuchtte als een dikgegeten koe (die te veel spurrie gegeten heeft).
kūūme (L322p Haelen)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
men zegt tegenwoordig veel zuuge ipv zoeke
zūūge (L322p Haelen),
zuiken:
zōēke (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
34181 |
zuiveren |
knoeien:
knoeien (L322p Haelen)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20518 |
zure haring |
zure haring:
z‧óérən h‧ierəng (L322p Haelen)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zōēr branjt mich (L322p Haelen),
Volgens de informant zegt men in het dorp Heel (L 328) zooj.
dee zōēr (L322p Haelen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
zuurmoes:
zoermoos (L322p Haelen)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L322p Haelen, ...
L322p Haelen,
L322p Haelen),
zöster (L322p Haelen),
gebreurs en gezusters
zuster (L322p Haelen)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|