e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Halen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoft schoft: sxǫft (Halen), schoftbeen: sxǫftbīn (Halen) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9
schoftzadel zadel: zǭl (Halen) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokschouderen de schouders optrekken: sxōͅrən uptrekə (Halen) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schommel zwik: zwik (Halen), /  zwik (Halen) schommel [SND (2006)] || Schommel. [ZND 14 (1926)] III-3-2
school school: de kinneren zen ne schoul (Halen), də keͅŋər zeͅn notsxōl (Halen), tsxol (Halen) de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] || school [RND] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: sxo.lkiŋərə (Halen) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoor schoorstijl: sxōrstē̜.ǝl (Halen) Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d] II-9
schop, afdak voor landbouwgereedschappen afdak: afdak (Halen), āfdāk (Halen), āf˱dak (Halen), karkot: kē̜ ̞rkǫt (Halen), karschop: kērsxǫp (Halen), kē̜ ̞rsxǫp (Halen), schop: sxǫp (Halen) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoppen schoppen: schuppen (Halen) stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: schuppen (Halen) Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2