20456 |
prostituée |
hoer:
hoer (L320c Haler)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruik (L320c Haler)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
proeme (L320c Haler)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18926 |
prutsen |
broddelen:
broddelen (L320c Haler)
|
slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
prutswerk:
prutswerk (L320c Haler)
|
werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20311 |
puber |
jongetje:
jungske (L320c Haler),
meidje:
maedje (L320c Haler)
|
iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
30086 |
put |
deuk:
dø̄k (L320c Haler)
|
Terugwijkend gedeelte van het metselwerk van een muur. [N 31, 47a]
II-9
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertemperdag:
kwatertemperdaag (L320c Haler)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33575 |
raapstelen |
kelen:
kelen (L320c Haler)
|
De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)]
I-7
|
21361 |
raaskallen |
lullen:
lullen (L320c Haler)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|