33388 |
getuigrek |
rek:
ręk (L286p Hamont)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
gevaarlijk (L286p Hamont),
gəvaoərlək (L286p Hamont),
mais vuur speulen is gevorlek (L286p Hamont),
me vuur speulen is gevaarlik (L286p Hamont),
mä vy(3)̄r spø͂ͅlən es gəvoͅrlək (L286p Hamont),
mè vūr speulen is gevoarlək (L286p Hamont)
|
gevaaarlijk || Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
des ne gevorleke kèrel (L286p Hamont),
dè is ənə gevoarləkə kairel (L286p Hamont),
dë is ’n gevoarlike kèrel (L286p Hamont),
gevaarlijk (L286p Hamont)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21322 |
gevangenis |
bak:
Van Dale: I. bak, 9. (gemeenz.) gevangenis, nor, arrestantenhok.
bak (L286p Hamont),
prison (<fr.):
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
prəzon (L286p Hamont)
|
gevangenis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19743 |
gevel |
gevel:
gēͅvəl (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)] || gevel
III-2-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gevyləch (L286p Hamont)
|
mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
dwof (L286p Hamont)
|
in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwɛlǝf (L286p Hamont)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
19264 |
gewillig |
gewillig:
gəwilləch (L286p Hamont)
|
gewillig; een gewillig jong
III-1-4
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜ri (L286p Hamont)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|