20718 |
bloem |
bloem:
blum (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
Syst. Frings
blum (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, II-3, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blum (L286p Hamont),
blumər (L286p Hamont)
|
bloem || bloemen [RND]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhofje:
blumənhøfkə (L286p Hamont),
engelse hof:
engelschen hof (L286p Hamont),
tuin:
toen (L286p Hamont)
|
[Willems (1885)]bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
boͅt (L286p Hamont),
knop:
knop (L286p Hamont),
knoͅp (L286p Hamont)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtjən (L286p Hamont)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21510 |
blussen |
blussen:
bløsən (L286p Hamont)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17881 |
bluts |
bluts:
Zie ook buts.
bluts (L286p Hamont),
buts:
B.v. Dien oauwe bedong stuet vol butsen.
buts (L286p Hamont)
|
deuk
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
knotsen:
knøtsən (L286p Hamont)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
bø͂ͅlt (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
knots:
knots (L286p Hamont)
|
bult, knobbel || een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
29573 |
bodem |
bodem:
bōm (L286p Hamont),
bodemplanken:
bōmplē̜nk (L286p Hamont)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|