21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
zanekə (L286p Hamont)
|
Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19560 |
zeef |
teems:
in een teems en in een zij wast men groenten; Een zift dient om kolen, meel, enz. te ziften
temst (L286p Hamont),
zeef:
zēf (L286p Hamont),
zift:
zeeft (L286p Hamont),
alleen gebr. om assen of kolen, bloem, enz te zeven. Om groenten en meel te ziften gebruikt men een teems of zij
zeft (L286p Hamont),
zij:
Om groenten en meel te ziften gebruikt men een teems of zij
zeͅi̯ (L286p Hamont)
|
teems, zeef || zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zift || zij, zeef
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
zeef:
zē.f (L286p Hamont)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
rol:
rǫl (L286p Hamont),
zeef:
zēf (L286p Hamont)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
19472 |
zeemlap |
zeemlap:
zyəmlap (L286p Hamont)
|
zeemlap [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zieēp (L286p Hamont),
zieëp (L286p Hamont),
ziəp (L286p Hamont),
zīəp (L286p Hamont)
|
zeep || Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
zeepnat:
ziəpnōͅt (L286p Hamont)
|
zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bøŋk (L286p Hamont),
knotsen:
knǫtsǝ (L286p Hamont)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
kleine aardappelen:
klęn ɛ̄rǝpǝl (L286p Hamont)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
24885 |
zegge |
snijgras:
sneͅigrōͅəs (L286p Hamont),
zaargras:
carex Mich.
zōͅərgrōͅəs (L286p Hamont)
|
zegge
III-4-3
|