33038 |
zicht |
pik:
pe.k (L286p Hamont),
zicht:
zext (L286p Hamont)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zi:k (L286p Hamont),
ziek (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont),
zik (L286p Hamont),
zīēk (L286p Hamont)
|
ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
deͅsən bəsmeͅttələkə zikdən (L286p Hamont),
die ziekte is besmettelijk (L286p Hamont),
tes ən bəsmätələkə ziktə (L286p Hamont),
zigdə (L286p Hamont)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīēken (L286p Hamont),
kīkən (L286p Hamont),
komen:
komen (L286p Hamont),
zien:
zin (L286p Hamont)
|
kijken [ZND 25 (1937)], [ZND m] || zien [RND]
III-1-1, III-1-2
|
32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag:
zex.˲zax (L286p Hamont)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
17644 |
zijde |
zij:
zeͅj (L286p Hamont),
zij(de):
zęj (L286p Hamont)
|
Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.]
II-7, III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zeͅi (L286p Hamont)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18680 |
zijden omslagdoek |
neusdoek:
nøzək (L286p Hamont)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34580 |
zijladder |
leren:
liǝrǝn (L286p Hamont),
līrǝn (L286p Hamont)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
leren:
līrǝn (L286p Hamont)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|