18323 |
borststuk van een schort |
help:
heləp (L286p Hamont)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleuris (L286p Hamont),
flørəs (L286p Hamont)
|
pleuris [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
33713 |
bos |
bos:
bos (L286p Hamont),
bǫ.s (L286p Hamont),
bǫs (L286p Hamont)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
20734 |
bosbessenvlaai |
elsbeervlaai:
Syst. Frings
eͅls˂bē(ə)rvlōͅi̯ (L286p Hamont),
ɛls˂bērənvlōͅi̯ (L286p Hamont)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L286p Hamont)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
knevel:
knēvǝl (L286p Hamont)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
bot || bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
achteruit [eggen]:
axtǝrūt (L286p Hamont),
achterwaarts [eggen]:
axtǝrwārts (L286p Hamont),
axtǝrwɛrts (L286p Hamont),
dreeg [eggen]:
drē̜x (L286p Hamont)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (L286p Hamont),
bōǝtǝr (L286p Hamont)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
bothram (L286p Hamont),
Syst. Frings
bot(ə)ram (L286p Hamont),
boͅtəram (L286p Hamont),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boterham (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
botram (L286p Hamont),
brood:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
brūwət (L286p Hamont)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || hoe noemt men de met boter gesmeerde snee brood [ZND 48 (1954)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|