e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knevels knevels: knēvǝls (Hasselt), kneveltjes: knēvǝlkǝs (Hasselt) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: knei (Hasselt), knē (Hasselt, ... ), knè (Hasselt), knèi (Hasselt), knê (Hasselt), knê: (Hasselt), knɛ (Hasselt), knɛ. (Hasselt) [ZND B1 (1940sq)]knie [N 10b (1961)], [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)], [ZND m] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knē̜bant (Hasselt), kniebanden: knē̜.bān (Hasselt), zeel: ziǝl (Hasselt) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knieholte vouw: vaa (Hasselt), vaa v. t bien (Hasselt) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
knielbankje knielbank: knielbank (Hasselt) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielkussen knielkussen: knielkessen (Hasselt) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
kniezen grommelen: ie groemelt altijd (Hasselt), klagen: hé klaagt altijd (Hasselt), kniezen: hieë ès altêd an t knijzen (Hasselt), motteren: mōetərə (Hasselt), posteren: postērə (Hasselt), zuren: zoerə (Hasselt) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knijpen pitsen: pitse (Hasselt, ... ), pitsen (Hasselt, ... ) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] III-1-2
knikkebenen door de knie?n zakken: dør zən knēn zakə (Hasselt) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikker kabas: kabas (Hasselt), ənə kəbàs (Hasselt), , /  kabas (Hasselt), kebaste (Hasselt, ... ), [duidelijk Q 2, RK]  kabasten (Hasselt), alle e dof de a gesloten maar langgerekt, /  kebasse (Hasselt), mv. kabaste  kabas (Hasselt), n Maal kabaste. Lb. Id.  kabás, kebás (Hasselt), Stemz. op bas. Geh. Hasselt. (t Daghet in den Oosten VI, 66)  kabas (Hasselt), Sub meë: kabas (Hasselt) - moï (Diepenbeek) - scheut (Beringen) - scheuit (Bocholt) - mao (Alken) - klits (Spouwen) - huif (Rijkhoven) - sjiethuif (Vlijtingen) - sjietaive (Munsterbilzen) - kassendouw (Nieuwerkerken) - kassendui (Sint-Truiden) - marmel (Maaseik).  kabas (Hasselt), klits: , /  klitse (Hasselt), Vgl. pag. 227: *klits: 1. Knikker (z. ald.).  klits (Hasselt), koninkje: Sub koning, (2)b. (dim.).  kee.ningske (Hasselt) / [SND (2006)] || [Knikkers] [SND (2006)] || Een knikker. [ZND B1 (1940sq)] || Kleiner Murmel. || knikker [SND (2006)] || Knikker. || Knikker: 1. Glazen knikker. || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || Knikker: Knikker van gebakken aarde, kalk of steen. || knikkers [SND (2006)] || Soort kleine knikker. || Steenen knikker, marbol, huif. III-3-2