18330 |
kort schortlint |
lint:
lentə (Q002p Hasselt)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
deͅ.mpəx (Q002p Hasselt),
deͅmpəx (Q002p Hasselt)
|
dempig [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
kotə brūk (Q002p Hasselt),
koͅrtə bruk (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
gètte (Q002p Hasselt),
kort botje:
koͅrtə boͅtšəs (Q002p Hasselt),
lage bot:
legboͅtə (Q002p Hasselt),
stramp:
stramp (Q002p Hasselt),
strampen (Q002p Hasselt)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
korte onderbroek:
koͅrtə oͅndərbruk (Q002p Hasselt),
mansonderbroek:
mansonderbroek (Q002p Hasselt),
onderbroek:
oͅndərbruk (Q002p Hasselt),
onderbroekje:
oͅndəRbRĭkskə (Q002p Hasselt),
slipje:
slipke (Q002p Hasselt)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
pitje:
petšə (Q002p Hasselt)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kort:
kǫt (Q002p Hasselt)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
āfsnē̜i̯ǝn (Q002p Hasselt),
āfsnęi̯ǝn (Q002p Hasselt),
leeweriken:
livǝrekǝ (Q002p Hasselt)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
34078 |
kossem |
lel:
lęl (Q002p Hasselt)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
21657 |
kosten |
gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
wa gōͅn də bagə (Q002p Hasselt),
wēͅvēl gōͅn zə (Q002p Hasselt),
gelden:
ps. omgespeld volgens Frings.
wa geͅlə də bagə (Q002p Hasselt),
staan:
ps. omgespeld volgens Frings.
wēͅ stōͅn də bagə? (Q002p Hasselt)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|