e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kunstmest chimique: šimīk (Hasselt), vette(n): vędjǝ (Hasselt), vreemd mest: vremp [mest] (Hasselt), vreemde mest: vręmdǝ [mest] (Hasselt), vreemde meststoffen: vremdǝ [mest]stǫfǝ (Hasselt) Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10] I-1
kunstmest strooien (kunstmest) strooien/strouwen: strø̄ǝn (Hasselt), strø̜̄n (Hasselt) Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.] I-1
kussenleder koeflanken: kø̜̄flaŋkǝ (Hasselt), pinkleer: pēŋklēǝr (Hasselt) Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17] I-10
kussensloop fluwijn: fləwēͅn (Hasselt, ... ), kuswindel: keͅsweŋəl (Hasselt, ... ), keͅsweͅgəl (Hasselt, ... ), keͅsweͅŋəl (Hasselt, ... ), køstweͅŋəl (Hasselt, ... ) de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || een kussensloop (van een hoofdkussen) [ZND B1 (1940sq)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)] III-2-1
kwaadaardig roepen beuken: bēkǝ (Hasselt  [(luid schreeuwen)]  ), keken: kī.kǝ (Hasselt), lelijk doen: lelǝk dūǝ.n (Hasselt) [N 8, 47 en 67] I-9
kwaadspreekster kwaaitong: kōͅjetoeng (Hasselt), kōͅjtoeng (Hasselt), zwets: zwäts (Hasselt) vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)] III-1-4
kwaadspreker kwaadspreker: kaodspriéker (Hasselt) kwaadspreker [ZND 01 (1922)] III-1-4
kwaken kwaken: kwaken (Hasselt), kwākǝ (Hasselt) Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43] || Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b] I-12, II-6
kwaker kwaker: (mv)  kwākǝrs (Hasselt) Koningin die vlak vóór het uit de cel komen een dof, kwakend geluid laat horen. [N 63, 32b; N 63, 32a; N 63, 33b] II-6
kwalijk kwalijk: dzje mut ¯et miech ni koalek ne.me: je moet het mij niet kwalijk nemen  koalek (Hasselt) kwalijk III-1-4