25150 |
opklaren |
opklaren:
opklierə (Q002p Hasselt),
oͅpkliərə (Q002p Hasselt),
oͅpklīrə (Q002p Hasselt),
ət kliərdoͅp (Q002p Hasselt),
optrekken:
oͅptrēͅkə (Q002p Hasselt)
|
opklaren [ZND m] || opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gae.lt upmâ.kə (Q002p Hasselt)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
knuppelen:
knępǝlǝ (Q002p Hasselt),
opmaken:
ǫpmākǝ (Q002p Hasselt),
rondsnijden:
rǫnsnē̜n (Q002p Hasselt),
trekken:
trękǝ (Q002p Hasselt)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
19235 |
opnieuw beginnen |
herbeginnen:
streep boven de e duidt de klemtoon aan de e moet uitgesproken worden als in het frans est
herbegēnne (Q002p Hasselt),
opnieuw beginnen:
u wordt uitgesproken als in het franse preuve
opnue begènne (Q002p Hasselt)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triērǝ (Q002p Hasselt)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
mijt:
mē̜.t (Q002p Hasselt)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vel (Q002p Hasselt),
veͅl (Q002p Hasselt)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25513 |
oppoken |
jagen:
jāgǝ (Q002p Hasselt)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
18030 |
oprispen |
boeren:
boere (Q002p Hasselt),
rupselen:
reepselen (Q002p Hasselt),
rē.psələ (Q002p Hasselt),
rēpsələ (Q002p Hasselt)
|
Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [ZND 05 (1924)], [ZND m] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18031 |
oprisping |
boer:
boer (Q002p Hasselt),
gerupsel:
gərēpsəl (Q002p Hasselt)
|
Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] || oprisping [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|