| 19414 |
rook |
domp:
doe.mp (Q002p Hasselt),
rook:
Weinig gebruikt
roek (Q002p Hasselt)
|
rook || rook, damp
III-2-1
|
| 20516 |
rookvlees |
gerookt:
gərīk (Q002p Hasselt)
|
stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
| 20676 |
room |
room:
rū.m (Q002p Hasselt),
zaan:
zōͅn (Q002p Hasselt),
zø̄n (Q002p Hasselt),
zān (Q002p Hasselt),
zōn (Q002p Hasselt),
zǭn (Q002p Hasselt),
Syst. Frings
zōͅn (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
zo͂ͅn (Q002p Hasselt)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room (vetlaag op melk) [ZND B2 (1940sq)]
I-11, III-2-3
|
| 20984 |
roomhoorntje |
cornet:
Fr. cornet
kornè (Q002p Hasselt)
|
roomhoorntje
III-2-3
|
| 20743 |
roomhorentje |
cornet (fr.):
Syst. Frings
koͅrneͅ (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
Syst. Frings Woord van jongste generatie dialectsprekers (15-17 jaar)
koͅrneͅ (Q002p Hasselt),
crme-flute:
Syst. Frings
krēͅmflyt (Q002p Hasselt),
horentje:
Syst. Frings
ørəkə (Q002p Hasselt),
taartje:
Syst. Frings
tøətšə (Q002p Hasselt)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 19588 |
roompot |
kroeg:
krux (Q002p Hasselt)
|
Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
| 34243 |
roomschotel |
teil:
tēl (Q002p Hasselt)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
| 20985 |
roomvlaai |
vlavlaai:
fla͂vlaaj (Q002p Hasselt),
fla͂vla͂.j (Q002p Hasselt)
|
een vlaai met roomvla || roomvlaai
III-2-3
|
| 20084 |
roos (rosa) |
roos:
roeës (Q002p Hasselt),
ruəzə (Q002p Hasselt)
|
roos || rozen [RND]
III-2-1
|
| 33376 |
rooster in de mestgoot |
deksel:
dęksǝl (Q002p Hasselt)
|
Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b]
I-6
|