e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

Gevonden: 2679

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(iets) zich niet aantrekken niet aantrekken: ge moet och det nie aantrekken (Hechtel) Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)] III-1-4
(met) het hoofd stoten knotsen: knotsen (Hechtel), stoten: stutte (Hechtel) Het hoofd stoten (botsen, knotsen). [N 109 (2001)] III-1-2
(met) stevige benen ferme stampers: B.v. die hit ferrem stampers onder.  ferrem stampers (Hechtel), handige poten: hit hennige pùət onder (Hechtel), handige stapels: hennige stapels (Hechtel) Stevige benen (stompels, gestapeleerd) [N 109 (2001)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Hechtel), krom kunnen: kroomp kunne (Hechtel), zich krom doen: zich krōmp dōēn (Hechtel) Bukken, zich bukken ((zich) buigen) [N 109 (2001)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: dupklikə (Hechtel), dupmu̯tskə (Hechtel), dupnu̯zi̯k (Hechtel), nāvelbeͅntəkə (Hechtel), ondərnu̯zi̯kskə (Hechtel), pi̯sduk (Hechtel), vwal (Hechtel), zi̯vərläpkə (Hechtel) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> feestdag: festdaagsveren (Hechtel), feestdag vieren: festdaagsveren (Hechtel), patroon: patroenfisthen (Hechtel), patroon feesten: patroenfisthen (Hechtel) Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] III-3-2
[falie] neusdoek: ZND35,010b: Soms bij heel oude menschen.  nuzik (Hechtel), voile (fr.): ZND35,010b: Bij de boeren.  fol (Hechtel) falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] III-1-3
[kazavek?] kazavek: Jasje zonder mouwen dat men aantrekt om te werken, meestal in leer of blauwe stof.  kazevek (Hechtel), wambuisje: `t Is `t derde stuk van `n volledig herenkostuum, zegge het stoffen vestje zonder mouwen dat onder de jas wordt gedragen.  wəmməskə (Hechtel) Kent u het woord kazevek, kazaver, kazawik voor een bepaald kledingstuk? Geef de juiste uitspraak op [ZND 48 (1954)] III-1-3
[lijfje] lijfje: betekenis: onder het hemd gedragen  leͅifke (Hechtel) lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
aaks bijl: bęjl (Hechtel) Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.] II-12