17859 |
tollen |
draaien wie een dop:
dop = tol
hè draede wie nen dop (L352p Hechtel),
ronddraaien:
ronddrên (L352p Hechtel)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, tollen, kokkerellen, (rond)draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
tomat (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
təmatə (L352p Hechtel)
|
[ZND 34 (1940)]tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17727 |
tonen |
laten kijken:
løtte kieke (L352p Hechtel)
|
Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
zen tong is aangelaaijen (L352p Hechtel)
|
Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (L352p Hechtel)
|
Tong van de schoen. Een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17928 |
trant |
gang:
nen apaarte gaank (L352p Hechtel)
|
Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lø̄n (L352p Hechtel),
trapleun:
traplø̄n (L352p Hechtel)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
17958 |
trappelen |
trippelen:
trippele (L352p Hechtel)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19292 |
treiteren |
koeioneren:
iemand kôjeneeren (L352p Hechtel),
plagen:
plaogen (L352p Hechtel),
treiteren:
iemand traiteren (L352p Hechtel),
traiteren (L352p Hechtel),
è als in la grève
iemand treèteren (L352p Hechtel)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
eet:
ait (hai is van den ait aaf) (L352p Hechtel),
eetlust:
ētlust (L352p Hechtel),
honger:
honger (L352p Hechtel)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|