17598 |
fronsen |
fronselen:
frunsələ (L328p Heel)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20494 |
fruit eten |
snageren:
sjnáágərə (L328p Heel)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
smoren:
sjmōēwóeə (L328p Heel)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L328p Heel)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L328p Heel)
|
fuut (vogel) [SGV (1914)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
goan (L328p Heel)
|
gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
gāōn ligkə (L328p Heel)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gáár (L328p Heel)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21314 |
galgenaas |
strop:
ströp (L328p Heel)
|
galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgaater (L328p Heel),
galmgater (L328p Heel)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|