e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote boerderij goed: gōt (Heel), hof: hōǝf (Heel) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grote hoeveelheid, hoop hoop: houp (Heel, ... ), hopen (mv.): houpe (Heel) een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4
grote hostie grote hostie (<lat.): groeete hostie (Heel), hostie (<lat.): hostie (Heel) De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)] III-3-3
grote schoonmaak grote poets: de groete poets (Heel), de groeëte poets (Heel), de groeëte poets is gedaan (Heel), groeëte poets (Heel, ... ), wĕ zeen aanne groeëte poets (Heel), poets: de poets is verbie (Heel), poetse (Heel), wae zeen met de poets doondje (Heel), schoonmaak: de sjoeënmaak (Heel), sjoeënmaak (Heel) de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || wij zijn aan het schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1
grote trom dikke trom: dikə trōm (Heel) Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)] III-3-2
gruwelijk gruwelijk: gruuwelik (Heel) gruwelijk [SGV (1914)] III-1-4
guit guit: guit (Heel), snaak: snaak (Heel) guit [DC 11], [SGV (1914)] III-1-4
gulden gulden: gölje (Heel) gulden [SGV (1914)] III-3-1
gulden mis gulden mis: gulje mès (Heel), göljemès (Heel) De mis op quatertemperwoensdag van de Advent, guldenmis, noodmis [julde maes]. [N 96C (1989)] III-3-3
gunnen gunnen: gunne (Heel) gunnen [SGV (1914)] III-1-4