e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heiligschenner een die heiligschennis doet: eine dae heiligsjennis duitj (Heel), heiligschender: hieligsjenner (Heel) Een heiligschenner, -schender. [N 96D (1989)] III-3-3
heiligschennis heiligschennis: heiligsjennis (Heel), hieligsjennis (Heel) Heiligschennis, heiligschending, heiligschenderij, sacrilegie. [N 96D (1989)] III-3-3
heizode lap: lap (Heel), ris: res (Heel) Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.] I-8
hek stanketsel: staketsǝl (Heel) Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.] I-8
hek, hekwerk staketsel: stakĕtsel (Heel) hek [SGV (1914)] III-2-1
hel hel: hèl (Heel, ... ) De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)] III-3-3
helpen helpen: helpe (Heel) helpen (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
helpen bij het biggen werpen afhalen: āfhuǝlǝ (Heel) De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40] I-12
hemel hemel: heemel (Heel), hemel (Heel, ... ) De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [SGV (1914)] III-3-3
hemelrijk hemelrijk: hemelriek (Heel) Het hemelrijk. [N 96D (1989)] III-3-3