24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bult:
böltj (L328p Heel),
hoogte:
huuögdje (L328p Heel),
huwèègtə (L328p Heel)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
klavats:
klaavááts (L328p Heel)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L328p Heel, ...
L328p Heel),
hàk (L328p Heel),
vers:
vaesj (L328p Heel),
vĕs (L328p Heel),
vâis (L328p Heel),
vääs van de voot (L328p Heel),
vês (L328p Heel)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
23901 |
hiernamaals |
hiernamaals:
hiejnaomaols (L328p Heel),
hiernamaals (L328p Heel)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hai aardj nou zie vaader (L328p Heel),
hè aartj nao zie vaader (L328p Heel)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiege (L328p Heel)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
reutelen:
rēūtələ (L328p Heel)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (L328p Heel)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
hinderen:
hinjere (L328p Heel)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22777 |
hinkelblokje |
hinksteen:
platte steen, panscherf
hinksteen (L328p Heel)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|