17814 |
laten |
laten:
loate (L328p Heel)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
23752 |
laten wijden |
huis laten inwijden:
hoes laote inwieje (L328p Heel),
inzengelen:
inzaengele (L328p Heel),
laten inzengelen:
laote inzaengele (L328p Heel),
laten wijden:
laote wieje (L328p Heel),
laten zengelen:
laote zaengele (L328p Heel, ...
L328p Heel),
wijden:
kaes wieje (L328p Heel),
wieje (L328p Heel),
zengelen:
zaengele (L328p Heel),
zengeling:
zaengeling van autos (L328p Heel)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25226 |
lauw weer |
lauw (weer):
louw (L328p Heel),
moe (weer):
mēūg (L328p Heel)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
lawaai maken:
lewĕj make (L328p Heel),
lawaaien:
lewĕje (L328p Heel),
spektakelen:
sjpəktáákələ (L328p Heel)
|
lawaai [SGV (1914)] || lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
spektakel:
sjpəktaakəl (L328p Heel)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34106 |
lebmaag |
lebmaag:
lɛb˱māx (L328p Heel)
|
De vierde of eigenlijke maag van de koe, de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant. Via de lebmaag gaat het voedsel in de darmen over. [N 28, 84; A 9, 11d]
I-11
|
22416 |
leefnet |
leefnet:
lɛ̄fnɛt (L328p Heel)
|
Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
leeftijd:
gae gaotj nog flink veur emes van eure
laeftied (L328p Heel),
gae lauptj nog flink veur emes van eure
laeftied (L328p Heel)
|
U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
WLD
dōūf (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lâêg (L328p Heel),
léég (L328p Heel, ...
L328p Heel),
Opm.: lang.
lĕg (L328p Heel)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|