e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoteltje schoteltje: sjeutəlke (Heer) schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: schouwer (Heer) schouder [SGV (1914)] III-1-1
schoven opzetten in een hok jassen: jasǝ (Heer), kassen: kasǝ (Heer) In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schraag schraag: šrāx (Heer) Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.] II-12
schram schram: schriem (Heer), schrieme (Heer) schram [SGV (1914)] || schrammen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
schrammen schrammen: schrieme (Heer) schrammen (ww) [SGV (1914)] III-1-2
schrede pas: pās (Heer), trede: trêj (Heer) schrede [SGV (1914)] III-1-2
schreeuwen beuken: bēūke (Heer), schreeuwen: schrieve (Heer) schreeuwen [SGV (1914)] III-3-1
schrikkeljaar schrikkeljaar: schrikkeljoar (Heer) schrikkeljaar [SGV (1914)] III-3-2
schrobbezem schrobborstel: sjroobbeursjtəl (Heer) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1