25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boonder (Q105p Heer)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
vuur:
vuur (Q105p Heer, ...
Q105p Heer),
M
vuur (Q105p Heer)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
(m.).
pŏlfer (Q105p Heer)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bø̜sǝl (Q105p Heer),
schoof:
šǫu̯f (Q105p Heer)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuur:
noaber (Q105p Heer)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuurschap:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
noaberschap (Q105p Heer)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21307 |
cavalier |
liefste:
leeste (Q105p Heer)
|
Cavelier [SGV (1914)]
III-3-1
|
21451 |
cent |
cent:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
’ne sēnt (Q105p Heer)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21539 |
centiem |
centiem:
sentiem (Q105p Heer)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
druugweursj (Q105p Heer)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|