25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hōūp (Q105p Heer),
hopen (mv.):
hūīp (Q105p Heer)
|
hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
25234 |
grote wolk |
wolk:
wollek (Q105p Heer)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18872 |
gruwelijk |
gruwelijk:
gruwelik (Q105p Heer)
|
gruwelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
19082 |
guit |
snaak:
schnaak (Q105p Heer),
snuiter:
schnuiter (Q105p Heer)
|
guit [SGV (1914)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gölle (Q105p Heer),
ps. omgespeld volgens Frings (omdat het een Fringsteken is!), of letterlijk overnemen: gölle, met vermelding dat er boven de ö nog een lengteteken moet staan en deze combinatieletter niet te maken is)?
gø͂ͅlle (Q105p Heer)
|
gulden [SGV (1914)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gŭnne (Q105p Heer)
|
gunnen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
guur (weer):
guur (Q105p Heer),
kil (weer):
kèl (Q105p Heer),
killig (weer):
killig (Q105p Heer),
schuw (weer):
Nb. Engelse uitspraak.
show weir (Q105p Heer)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęk (Q105p Heer)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
haagappel:
haagappel (Q105p Heer),
haarappel:
haarappel (Q105p Heer)
|
haagappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
24876 |
haagwinde |
berwinde:
berwen (Q105p Heer),
-
berwin (Q105p Heer)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [SGV (1914)]
I-5, III-4-3
|