31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nutštal (Q105p Heer)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q105p Heer)
|
hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
17763 |
hoektand |
oogtand:
auchtand (Q105p Heer)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
rēīp (Q105p Heer)
|
hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (Q105p Heer, ...
Q105p Heer),
/
reipe (Q105p Heer)
|
hoepelen [SGV (1914)], [SND (2006)] || Lievelingsspel 4. [SND (2006)]
III-3-2
|
18017 |
hoest |
hoest:
hoos (Q105p Heer)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
24323 |
hom |
melk:
Endepols
mellek (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (Q105p Heer),
hómmel (Q105p Heer),
Endepols
hommel (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
19784 |
hond |
hond:
hónd (Q105p Heer)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskouw:
hondskou (Q105p Heer)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|