e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarvlecht vlecht: soms uitgespr. flug , mv. flugte  vluch (Heerlen) vlecht [SGV (1914)] III-1-1
haarwrong knotje: ee knötje (Heerlen), knutje (Heerlen), wrong: vrunk (Heerlen) haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)] III-1-1
haas haas: haas (Heerlen, ... ), hazen (mv.): haze (Heerlen), stub: sic  sjtup (Heerlen) haas [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || hazen [SGV (1914)] III-4-2
haasje-over bokje-over: /  bokje over (Heerlen), bokjespringen: buksjke sjpringe (Heerlen), /  bokje springe (Heerlen), bokje springen (Heerlen, ... ), bokkenspringen: /  bokkesjpringe (Heerlen), bokspringen: boksjpreŋə (Heerlen), boksjpringe (Heerlen) / [SND (2006)] || bokjespringen [SND (2006)] || Haasje over springen. || Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)] III-3-2
haast haast: hoas (Heerlen) haast III-1-4
haast hebben jagen: jáágə (Heerlen), spoeden: sjpówwə (Heerlen), zich spoeden: sjpouwe (zich) (Heerlen), zich sjpoeë (Heerlen), zich sjpowe (Heerlen), zich touwen: tòwwə (Heerlen), zich tooë (Heerlen) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] || haasten (zich) || zich haasten || zich spoeden, zich haasten III-1-4
haastig gehaast: gehoas (Heerlen), gejaagd: gəjààcht (Heerlen), haastig: hoastig (Heerlen), höstig (Heerlen), ongeduldig: óngədöldich (Heerlen) gepresseerd || haastig [SGV (1914)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis hagedis: hagedis (Heerlen, ... ), háágedis (Heerlen) (muur)hagedis [SGV (1914)] || hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2
hagelbui hagelbui: hagelbuuj (Heerlen) hagelbui [DC 16 (1948)] III-4-4
hagelen hagelen: hagele (Heerlen) hagelen [SGV (1914)] III-4-4