e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneuzen blutsen: blutsche (Heerlen), WBD/WLD  blötsjə (Heerlen) blutsen [SGV (1914)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
knevels knevels: knivǝl (Heerlen) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knibbelen knibbelen: knebələ (Heerlen) Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knie knie: kneej (Heerlen), knij (Heerlen, ... ), knɛ.ij (Heerlen), Knieholte = hiese.  kneej (Heerlen) knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1
kniebeschermer kniebeschermer: knęjbǝšɛrmǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), knielap: knijlap (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Bescherming voor de knieēn, vooral noodzakelijk in lage pijlers. De "knielap" was volgens een invuller uit Q 121 van vilt, de "knieschoner" van leer. [N 95, 885; monogr.] II-5
knieholte hees: hieës (Heerlen), knieholte: kneyheulte (Heerlen) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
kniezen kniezen: kniesoer = kniesoor  knieze (Heerlen), treuren: trōērə (Heerlen) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] || kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen knijpen: knīēpə (Heerlen), Voor knellende kledij gebruikt men sjnàlle, sjtrémme.  knīēpə (Heerlen), pitsen: pitsche (Heerlen), pitsjə (Heerlen) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikkebenen slap in de knie?n zijn: déë is schlap in de kneeje (Heerlen) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikken doorbuigen: dørxbø̄gǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Julia]), in gen knieën staan: e gǝn knęjǝ štoa (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Gezegd van een stijl die door te zware belasting doorbuigt. [N 95, 357; monogr.] II-5