e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meetlat, duimstok meetlat: mē̜ǝtlat (Heerlen) Een in centimeters en/of duimen (inches) verdeelde maatstok van hout of metaal. Het woordtype zollstock (Q 116, Q 121c) duidt een vouwbare meetlat ter lengte van een meter of meer aan die men in de broekzak kan opbergen. Zie ook afb. 74. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3; monogr.] II-11
meetlint maatlint: mǭtlint (Heerlen) Een oprolbaar ¬± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69] II-7
meevaller snap: sjnàp (Heerlen), snapje: sjnèpkə (Heerlen) een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)] III-3-1
mei mei: ook vaan voor de vlag  mēͅj (Heerlen) De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] III-3-2
meiboom mei: mē̜j (Heerlen  [(versierde struik)]  ), meiboom: meiboom (Heerlen), mēͅjbōm (Heerlen), vaan: vān (Heerlen  [(vlag)]  ) De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Meiboom. || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.] II-9, III-3-2
meid, dienstmeid dienstbode: dēnsbǭ (Heerlen), dienstmeidje: dēnsmɛtjǝ (Heerlen), maagd: māt (Heerlen), māx (Heerlen), (mv)  mɛ̄x (Heerlen), maagdje: mɛ̄tjǝ (Heerlen) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn heggendoorn: heggedoor (Heerlen), hekkedoar (Heerlen), mv.: heggedeur  heggedoar (Heerlen), heggenstruik: mv.: heggesjtruuk  heggesjtroek (Heerlen), meidoorn: -  meijdo:rn (Heerlen) haagdoorn [SGV (1914)] || hagedoorn || hagedoornstruik || meidoorn [DC 13 (1945)] III-4-3
meikever heer: met grote voelhorens  heer (Heerlen), meikever: meikäver (Heerlen), mijkiever (Heerlen), mêijkeejver (Heerlen), WBD/WLD  mééjkêêvər (Heerlen), mullender: grijze soort  mullender (Heerlen), met grijze dekschilden  mullender (Heerlen) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)] || meikever, alg || meikever, algemeen [DC 18 (1950)] || meikever, soort III-4-2
meikoningin meikoningin: mēͅjky(3)̄əneŋen (Heerlen) Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)] III-3-2
meiraap reube: WBD/WLD  reup (Heerlen) De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)] I-7