e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoord voor de koe dè kom: dē kǫm (Heerlen), dę kōm (Heerlen), mietsje: mitškǝ (Heerlen) Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r] I-11
roep- en lokwoord voor een big kuus, kuus: kyš, kyš (Heerlen), kuusje: kyškǝ (Heerlen) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kalf dè moetsje dè kom: dɛ mutškǝ dɛ kōm (Heerlen), mietsje: mitškǝ (Heerlen) Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r] I-11
roep- en lokwoord voor het kuiken poele, poele, poeletjes: pulǝ, pulǝ, pulǝkǝs (Heerlen), tie, tie, tiet: ti, ti, tit (Heerlen), tiet, tiet: tit, tit (Heerlen), tiet, tiet, tietetje: tit, tit, titǝkǝ (Heerlen), tiet, tietetje: tit, titǝkǝ (Heerlen) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus: kyš, kyš (Heerlen), kuus, kuus, kuus: kyš, kyš, kyš (Heerlen) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam lem, lem, lem: lɛm, lɛm, lɛm (Heerlen) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12
roep- en lokwoorden voor het schaap lem, lem, lem: lɛm, lɛm, lɛm (Heerlen) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roepen roepen: roope (Heerlen), roopə (Heerlen) op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [SGV (1914)] III-3-1
roeper oproeper: ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  ōpreuper (Heerlen), uitroeper: oetreuper (Heerlen), Opm. bij afmijnen.  ōētreuper (Heerlen) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roepwoord om de klokhen te lokken kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Heerlen) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12