e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinkglas bierglas: beerglas (Heerlen, ... ), drinkglas: drinkglas (Heerlen), oane voot: zonder voet  drinkglas (Heerlen), glas: glās (Heerlen) drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] III-2-1
drinkglas met voet drinkglas met een voet: drinkglas mit inne voot (Heerlen), schopje: schôpke (Heerlen), schöpke (Heerlen) drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] III-2-1
drinkkuil in de wei poel: pōl (Heerlen), waterkuil: wātǝrkul (Heerlen) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem dras: dràs (Heerlen), gats: gats (Heerlen), grondsel: (o)  grodsel (Heerlen), muur: mōēr (Heerlen) droesem [SGV (1914)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
droge verfstoffen barietgeel: barit˲gē̜.l (Heerlen), beenzwart: bēšwat (Heerlen), berlijns blauw: bǝrlīns˱ blǫw (Heerlen), bruine oker: brūnǝ ōkǝr (Heerlen), chromaatblauw: kromātblǫw (Heerlen), chromaatgeel: kromāt˲gē̜.l (Heerlen), chromaatrood: kromātrūǝt (Heerlen), dodekop: dūdǝkǫp (Heerlen), droge verf: dryǝgǝ vɛrǝf (Heerlen), engels rood: eŋǝlš rūǝt (Heerlen), gebrende amber: gǝbrɛndǝ ombǝr (Heerlen), gebrende terra di sienna: gǝbrɛndǝ tɛra di sjɛna (Heerlen), gele oker: gē̜lǝ ōkǝr (Heerlen), grafietzwart: grafitšwat (Heerlen), indigo: endigo (Heerlen), kalkgeel: kalǝk˲gē̜.l (Heerlen), kalkgroen: kalǝk˲grø̄n (Heerlen), kasselse aarde: kasǝlsǝ ē̜ǝt (Heerlen), lampenzwart: lampǝšwat (Heerlen), litofoonwit: litofōnwet (Heerlen), napels geel: nāpǝls ˲gē̜.l (Heerlen), ongebrende amber: ǫngǝbrɛndǝ ombǝr (Heerlen), ongebrende terra di sienna: ǫngǝbrɛndǝ tɛra di sjɛna (Heerlen), permanentgroen: pɛrmanɛnt˲grø̄n (Heerlen), permanentrood: pɛrmǝnɛntrūǝt (Heerlen), pruisisch blauw: prȳsǝš˱ blǫw (Heerlen), schijtgeel: šīt˲gē̜.l (Heerlen), signaalrood: senjālrūǝt (Heerlen), ultramarijnblauw: øltramaręjnblǫw (Heerlen), zinkgeel: zeŋk˲gē̜.l (Heerlen), zinkgroen: zeŋk˲grø̄n (Heerlen), zwartsel: šwɛtsǝl (Heerlen) De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.] II-9
drogen, droog worden (van gemaaid gras) besterven: bǝštęrvǝ (Heerlen) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard drankwagen: drankwagə (Heerlen), zuiplap: zōēplap (Heerlen), zôêplap (Heerlen) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken een stuk in: ee schtuk in (Heerlen), een stuk in de kont: n stuk in de kont (Heerlen), een stuk in de kraag: ee schtuk in der kraag (Heerlen), n stuk in de kraag (Heerlen), een stuk in de vot: ee stuk in de vot (Heerlen), teut: teut (Heerlen), vaardig: (zat).  vädig (Heerlen), zalig: (zat).  zielig∂ (Heerlen), zat: zat (Heerlen), (Van dieren zegt men: schrëf).  zat (Heerlen) dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)] III-2-3
dronken zijn chemisch gereinigd zijn: déë is chemisch gereinigd (Heerlen), een stuk in de kont haan: ee schtuk in de kônt haan (Heerlen), kachel zijn: kachel zie (Heerlen, ... ), vol zijn: déë is vōl (Heerlen), zat zijn: zat zie (Heerlen, ... ), ze kleven hebben: he hat ze klèève (Heerlen), ze omhaan: déë had ze um (Heerlen), ze um han (Heerlen), ze zitten hebben: he hat ze zitte (Heerlen), héë had ze zitte (Heerlen) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven droog blijven: drûûch blīēvə (Heerlen), het blijft droog: ⁄t bliet druuëg (Heerlen), t blijft over]: ⁄t blief druuëg (Heerlen), ⁄t blief uëver (Heerlen), ⁄t geet uuver (Heerlen) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4