19574 |
drinkglas |
bierglas:
beerglas (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
drinkglas:
drinkglas (Q113p Heerlen),
oane voot: zonder voet
drinkglas (Q113p Heerlen),
glas:
glās (Q113p Heerlen)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
drinkglas met een voet:
drinkglas mit inne voot (Q113p Heerlen),
schopje:
schôpke (Q113p Heerlen),
schöpke (Q113p Heerlen)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pōl (Q113p Heerlen),
waterkuil:
wātǝrkul (Q113p Heerlen)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
dras:
dràs (Q113p Heerlen),
gats:
gats (Q113p Heerlen),
grondsel:
(o)
grodsel (Q113p Heerlen),
muur:
mōēr (Q113p Heerlen)
|
droesem [SGV (1914)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30580 |
droge verfstoffen |
barietgeel:
barit˲gē̜.l (Q113p Heerlen),
beenzwart:
bēšwat (Q113p Heerlen),
berlijns blauw:
bǝrlīns˱ blǫw (Q113p Heerlen),
bruine oker:
brūnǝ ōkǝr (Q113p Heerlen),
chromaatblauw:
kromātblǫw (Q113p Heerlen),
chromaatgeel:
kromāt˲gē̜.l (Q113p Heerlen),
chromaatrood:
kromātrūǝt (Q113p Heerlen),
dodekop:
dūdǝkǫp (Q113p Heerlen),
droge verf:
dryǝgǝ vɛrǝf (Q113p Heerlen),
engels rood:
eŋǝlš rūǝt (Q113p Heerlen),
gebrende amber:
gǝbrɛndǝ ombǝr (Q113p Heerlen),
gebrende terra di sienna:
gǝbrɛndǝ tɛra di sjɛna (Q113p Heerlen),
gele oker:
gē̜lǝ ōkǝr (Q113p Heerlen),
grafietzwart:
grafitšwat (Q113p Heerlen),
indigo:
endigo (Q113p Heerlen),
kalkgeel:
kalǝk˲gē̜.l (Q113p Heerlen),
kalkgroen:
kalǝk˲grø̄n (Q113p Heerlen),
kasselse aarde:
kasǝlsǝ ē̜ǝt (Q113p Heerlen),
lampenzwart:
lampǝšwat (Q113p Heerlen),
litofoonwit:
litofōnwet (Q113p Heerlen),
napels geel:
nāpǝls ˲gē̜.l (Q113p Heerlen),
ongebrende amber:
ǫngǝbrɛndǝ ombǝr (Q113p Heerlen),
ongebrende terra di sienna:
ǫngǝbrɛndǝ tɛra di sjɛna (Q113p Heerlen),
permanentgroen:
pɛrmanɛnt˲grø̄n (Q113p Heerlen),
permanentrood:
pɛrmǝnɛntrūǝt (Q113p Heerlen),
pruisisch blauw:
prȳsǝš˱ blǫw (Q113p Heerlen),
schijtgeel:
šīt˲gē̜.l (Q113p Heerlen),
signaalrood:
senjālrūǝt (Q113p Heerlen),
ultramarijnblauw:
øltramaręjnblǫw (Q113p Heerlen),
zinkgeel:
zeŋk˲gē̜.l (Q113p Heerlen),
zinkgroen:
zeŋk˲grø̄n (Q113p Heerlen),
zwartsel:
šwɛtsǝl (Q113p Heerlen)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
besterven:
bǝštęrvǝ (Q113p Heerlen)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20507 |
dronkaard |
drankwagen:
drankwagə (Q113p Heerlen),
zuiplap:
zōēplap (Q113p Heerlen),
zôêplap (Q113p Heerlen)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
een stuk in:
ee schtuk in (Q113p Heerlen),
een stuk in de kont:
n stuk in de kont (Q113p Heerlen),
een stuk in de kraag:
ee schtuk in der kraag (Q113p Heerlen),
n stuk in de kraag (Q113p Heerlen),
een stuk in de vot:
ee stuk in de vot (Q113p Heerlen),
teut:
teut (Q113p Heerlen),
vaardig:
(zat).
vädig (Q113p Heerlen),
zalig:
(zat).
zielig∂ (Q113p Heerlen),
zat:
zat (Q113p Heerlen),
(Van dieren zegt men: schrëf).
zat (Q113p Heerlen)
|
dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
chemisch gereinigd zijn:
déë is chemisch gereinigd (Q113p Heerlen),
een stuk in de kont haan:
ee schtuk in de kônt haan (Q113p Heerlen),
kachel zijn:
kachel zie (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
vol zijn:
déë is vōl (Q113p Heerlen),
zat zijn:
zat zie (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
ze kleven hebben:
he hat ze klèève (Q113p Heerlen),
ze omhaan:
déë had ze um (Q113p Heerlen),
ze um han (Q113p Heerlen),
ze zitten hebben:
he hat ze zitte (Q113p Heerlen),
héë had ze zitte (Q113p Heerlen)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
droog blijven:
drûûch blīēvə (Q113p Heerlen),
het blijft droog:
⁄t bliet druuëg (Q113p Heerlen),
t blijft over]:
⁄t blief druuëg (Q113p Heerlen),
⁄t blief uëver (Q113p Heerlen),
⁄t geet uuver (Q113p Heerlen)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|