e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aureool, lichtkrans gasvlamverandering: gāsvlamvǝrendǝreŋ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Een lichtblauw gekleurde lichtkegel om de vlam van de veiligheidslamp, zichtbaar bij de aanwezigheid van mijngas. De lengte van de lichtkegel is een maat voor het percentage aanwezig mijngas. Is het mijngasgehalte ±4,5%, dan wordt de lichtkegel zo lang, dat ze de bovenkant van de gaaskap van de veiligheidslamp raakt. Hangt de lamp enige tijd in een dergelijk mengsel, dan kan de gaaskap gaan gloeien. Een gloeiende gaaskap levert steeds een groot gevaar op, aangezien daardoor het mijngas buiten de lamp ontstoken kan worden (Handb. H. pag. 10). [N 95, 234; monogr.] II-5
auto auto: outoo (Heerlen), wagen: wáágə (Heerlen) een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)] III-3-1
autoped autoped: autoped (Heerlen), roller: roͅlər (Heerlen), /  roller (Heerlen), [Met afbeelding].  roller (Heerlen), step (eng.): /  step (Heerlen) / [SND (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)] || Step. III-3-2
averechts, achterstevoren verkeerd: vərkĭet (Heerlen) niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)] III-4-4
avondmaal avondbrood: aombrōēt (Heerlen), aoventbroot (Heerlen), oavendbroeëd (Heerlen), oͅmbrūt (Heerlen), ôôventbrōēt (Heerlen), avondeten: aoventaete (Heerlen), aoventete (Heerlen), aoventêête (Heerlen), oavendèëte (Heerlen), ōāvendäete (Heerlen), ŏovend aete (Heerlen), eig. ôô = o met a-achtige naslag  aovendeeate (Heerlen), in het Heerlens oa, elders ao  oaventéëte (Heerlen), avondsbrood: aovensbroeëd (Heerlen) de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 - 20 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 20 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)] III-2-3
azijn azijn: azien (Heerlen), edik: eëk (Heerlen), essig: essig (Heerlen, ... ), èssich (Heerlen) azijn || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baaien onderrok baaien rok: baaje-rok (Heerlen) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baantje glijden op het ijs de baan slaan: (Sub baan.)  baan sljoa (Heerlen), op een ijsbaan  baan sloaë (Heerlen), glijden: glieje (Heerlen), slepen: schliepe (Heerlen, ... ), sjlie‧pe (Heerlen), sjlie⁄pe (Heerlen), sliepe (Heerlen), slidderen: sjliddere (Heerlen) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijbaantje spelen. || glijden [SGV (1914)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] III-3-2
baard achelen: haxǝlǝ (Heerlen), baard: baad (Heerlen, ... ), baat (Heerlen), bāt (Heerlen), bijenklomp: bejǝklomp (Heerlen), bijentros: bejǝtros (Heerlen), hauwen: háu̯ǝ (Heerlen), vinnen: ven (Heerlen) baard [DC 01 (1931)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, II-6, III-1-1
baarmoeder baarmoeder: baarmôdder (Heerlen) baarmoeder [N 10c (1961)] III-1-1