27522 |
bedrijfsleiding |
bedrijfsvoering:
bǝdrīfsvø̄reŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
hoge pieteberen:
hoǝx pitǝbērǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Algemene benaming voor de bedrijfsleiding. Een aantal woordtypen duidt op een bijnaam of spottende benaming. [N 95, 164]
II-5
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreuf (Q113p Heerlen),
bedreufd (Q113p Heerlen),
bedreuft (Q113p Heerlen),
bədreuft (Q113p Heerlen),
droevig:
dreuvig (Q113p Heerlen),
trauer (du.):
trōēr (Q113p Heerlen)
|
bedroefd [SGV (1914)] || gedeprimeerd || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtšprēͅi̯ (Q113p Heerlen),
sprei:
Verklw. sjpreike
sjprei (Q113p Heerlen)
|
bedsprei [RND] || sprei
III-2-1
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
bīlthoͅwər (Q113p Heerlen)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22731 |
beeldje |
marmeren figuur:
ee marmere figōēr (Q113p Heerlen)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
koͅp (Q113p Heerlen),
kruis:
kryts (Q113p Heerlen)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bɛndǝ (Q113p Heerlen),
bɛnt (Q113p Heerlen),
bɛnǝt (Q113p Heerlen)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
beeë (Q113p Heerlen)
|
been [SGV (1914)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bee (Q113p Heerlen),
de bee (Q113p Heerlen),
bot:
bôt (Q113p Heerlen),
knook:
kneuk (Q113p Heerlen),
kneuëk (Q113p Heerlen),
knoak (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
knooke (Q113p Heerlen)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bērǝklau̯ (Q113p Heerlen)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|