28166 |
luchtverversing |
wettering:
wɛtǝreŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
wettervoering:
wętǝrvø̄reŋ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Het toevoeren van verse lucht naar de verschillende ondergrondse werkpunten. [N 95, 204; monogr.; N 95, 210]
II-5
|
28185 |
luchtweg |
loftweg:
lufwę̄x (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een kleine galerij of een afgeschoten gedeelte van een galerij voor ventilatiedoeleinden. [N 95, 209; N 95, 217]
II-5
|
25217 |
luchtx |
lucht:
loch (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
Algemene opmerking: lijst niet omgespeld!
lof (Q113p Heerlen),
lŏch (Q113p Heerlen)
|
lucht [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
lucifer:
lucifer (Q113p Heerlen),
zwegel:
schwägel (Q113p Heerlen),
Verklw. zjweëgelke
zjweëgel (Q113p Heerlen)
|
lucifer [SGV (1914)] || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
zn
lüj (Q113p Heerlen),
niet scheutig:
nit-sjûûtich (Q113p Heerlen),
vuil:
voel (Q113p Heerlen),
vōēl (Q113p Heerlen),
Hgd. faul
voel (Q113p Heerlen)
|
lui || lui (traag) [SGV (1914)] || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
luuj (Q113p Heerlen),
lyj (Q113p Heerlen),
lüj (Q113p Heerlen),
manslui:
manslüj (Q113p Heerlen)
|
lui (lieden) [SGV (1914)] || lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
krijsen:
#NAME?
kriesche (Q113p Heerlen),
schreien:
sjreie (Q113p Heerlen),
sjrèjjə (Q113p Heerlen)
|
krijten [SGV (1914)] || schreeuwen || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok
loewe (Q113p Heerlen)
|
luiden [SGV (1914)]
III-3-3
|
28969 |
luie of slordige naaister of kleermaker |
vuile naaierse:
vul niǝnǝšǝ (Q113p Heerlen)
|
Een naaister of kleermaker die met een te lange draad naait, werkt minder snel en slordiger dan met een draad van normale lengte. [N 62, 1g; N 59, 72]
II-7
|
20478 |
luier |
kindsdoek:
Later "luier".
kingsdook (Q113p Heerlen),
luier:
Later "luier".
<luier> (Q113p Heerlen),
windel:
wingel (Q113p Heerlen)
|
luier [SGV (1914)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|