28560 |
uitwerpselen van de bij |
flatsen:
flatsǝ (Q113p Heerlen)
|
Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b]
II-6
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pēǝtskøtǝlǝ (Q113p Heerlen),
paardsvijgen:
pē̜rtsvīgǝ (Q113p Heerlen)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeflat:
kou̯flat (Q113p Heerlen),
kōu̯flat (Q113p Heerlen)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
30051 |
uitzetplanken |
bouwplanken:
bōwplaŋkǝ (Q113p Heerlen)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
27762 |
uitzetten |
duwen:
dø̄jǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
uitlopen:
ūtlōpǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
uitzetten:
ūtzętǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
ūtzɛtǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
Gezegd van het dak, wanneer het doorbuigt door de druk van bovenaf. [N 95, 491; monogr.] || In het ondergrondse gedeelte van de mijn de plaats aangeven waar een nieuwe verdieping, steengang, galerij, enz. moet worden aangelegd. [N 95,382; N 95,174; monogr.]
II-5
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
builen:
bylǝ (Q113p Heerlen),
zeven:
zēvǝ (Q113p Heerlen)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
21387 |
unster |
pondel:
pungel (Q113p Heerlen)
|
unster (balans) [SGV (1914)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
pis:
pis (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
water:
water (Q113p Heerlen),
zeik:
zeek (Q113p Heerlen),
zēk (Q113p Heerlen)
|
urine [N 10c (1961)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
wateren:
wâtere (Q113p Heerlen),
zeiken:
zeeke (Q113p Heerlen),
zēkǝ (Q113p Heerlen)
|
urineren [N 10c (1961)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
22465 |
vaandel |
vaan:
vaan (Q113p Heerlen),
vān (Q113p Heerlen),
[Met afbeelding].
vaan (Q113p Heerlen)
|
1. Vaandel; 2. Vendel; 3. Vlag. || De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] || Vaan, vaandel.
III-3-2
|