e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verknippen, versnijden versnijden: vǝršni-jǝ (Heerlen) Door verkeerd knippen het te maken kledingstuk bederven. [N 62, 24; MW] II-7
verkoper verkoper: verkeuper (Heerlen) verkooper [SGV (1914)] III-3-1
verkouden verkoud: vərkélt (Heerlen), verkouden: kouw of verkouwe ontbreekt niet, i.e. één van beide komt altijd voor in de uitdr.  ich bi vərkouwə (Heerlen) Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] III-1-2
verkoudheid kou: kouw of verkouwe ontbreekt niet, i.e. één van beide komt altijd voor in de uitdr.  ich ha iŋ kouw opgəloopə (Heerlen), ich ha iŋ kouw tə pakkə (Heerlen), snop: ich han d`r sjnop (Heerlen) Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] III-1-2
verkwanselen verfoetelen: verfoetele (Heerlen), verkwanselen: verkwanschele (Heerlen), verkwansele (Heerlen), verramsjelen: Van Dale: ramsjen, (Barg. en kleinhandelst.), 1. tegen lage prijs ongeregeld goed, t.w. voorraden uit failliete zaken of artikelen die om de een of andere reden incourant zijn, opkopen; -2. tegen afbraakprijzen verkopen. - verramsjen, als ramsjgoed van de hand doen, tegen afbraakprijs verkopen.  verramsjĕlĕ (Heerlen), versjoemelen: versjoemmele (Heerlen) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] || Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)] III-3-1
verkwisten <omschr.> ze laten rollen: zə-lòətə-ròllə (Heerlen), ermee werpen: dər-mit-wérpə (Heerlen), verkwisten: vərkwistə (Heerlen) op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)] III-3-1
verlagen afslaan: aafschloa (Heerlen), der pries sjleet aaf (Heerlen), billiger (du.) worden: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  ’t wäed billiger (Heerlen), vallen: der pries geet valle (Heerlen) verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)] III-3-1
verlegdienst omlegschicht: omlɛkšix (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ømlęxšix (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) In Nederland de dienst, in Belgiē de post die het transportmiddel in het oude pand van een pijler afbreekt en in het nieuwe pand weer opbouwt. Volgens Van der Maar verlegde men de transportmiddelen in de wisseldienst. [N 95, 494; monogr.; Vwo 224; Vwo 551] II-5
verlegen beduusd: bedüüsd (Heerlen), beschaamd: besjamt (Heerlen), besjemt (Heerlen), besjèmd (Heerlen), bleu: bluuj (Heerlen, ... ), bluuje (Heerlen), bluú (Heerlen), bluúje (Heerlen), blŭŭ (Heerlen), blüe (Heerlen), schouw: sjôôw (Heerlen), schuw: scheuj (Heerlen), schuj (Heerlen), verlegen: verläge (Heerlen) verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)] III-1-4
verlegen (zijn) beduusd: Hgd. id.  bedoetzt (Heerlen), beschaafd: besjueft (Heerlen), bleu: blûu (Heerlen), verlegen: vərlêêgə (Heerlen) bedeesd, verlegen || bedremmeld, verlegen || niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)] III-1-4