21403 |
zaniken, zeuren |
grienijzeren:
grīēnīēzərə (Q113p Heerlen),
lamenteren (<fr.):
lèrməteerə (Q113p Heerlen),
zaniken:
zanike (Q113p Heerlen),
zanikke (Q113p Heerlen),
zauwelen:
zouwele (Q113p Heerlen),
zemelen:
zèèmələ (Q113p Heerlen),
zeveren:
zeevərə (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] || zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
loeder:
lōēdər (Q113p Heerlen),
tooi:
tôêj (Q113p Heerlen),
zeug:
cf. WNT s.v. "zeug -zeuge, zoog, zoge, zog, zoeg(e), zo(u)w, zuwe"2) d) onzedige, lichte vrouw
zaow (Q113p Heerlen)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18972 |
zedig |
bleu:
bluë (Q113p Heerlen),
stil:
sjtil (Q113p Heerlen),
zedig:
zeedich (Q113p Heerlen)
|
zedig || zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19560 |
zeef |
ringenskorf:
reŋənskøͅrf (Q113p Heerlen),
teems:
tumps (Q113p Heerlen),
zeef:
zeef (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
zeejef (Q113p Heerlen),
zift:
zif (Q113p Heerlen),
zij:
zij (Q113p Heerlen)
|
zeef || zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24400 |
zeelt |
slei:
sjléj (Q113p Heerlen)
|
zeelt of slei (vis)
III-4-2
|
19472 |
zeemlap |
zeemlap:
zeemlap (Q113p Heerlen)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
luter:
luuter (Q113p Heerlen),
lüter (Q113p Heerlen)
|
zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
19343 |
zeer blij |
erg vro:
érch-vrôe (Q113p Heerlen)
|
zeer blij [frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
boŋkǝ (Q113p Heerlen)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
kriel:
kril (Q113p Heerlen)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|