e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112a plaats=Heerlerheide

Overzicht

Gevonden: 2155
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dronken zijn een stuk in de hakken hebben: sjtök in de hakke (Heerlerheide), ən sjtök in də hakkə höbbə (Heerlerheide), een stuk in de kloten hebben: Vulgair.  sjtök in de klöete (Heerlerheide), een stuk in de kraag hebben: ən sjtök in dər kraach höbbə (Heerlerheide), een stuk in de vot hebben: ən sjtök in də vot höbbə (Heerlerheide) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droogdoek, theedoek droogdoek: druëgdook (Heerlerheide), handdoek: handdook (Heerlerheide), vaatdoek: vaatdook (Heerlerheide) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1
droogrek droogrek: dryǝxrɛk (Heerlerheide) Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.] I-11
droogstaan droogstaan: drø̄xštǭ (Heerlerheide) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
druilerig en koud weer nat (weer): Opm. v.d. invuller: aa is heel lang.  nāāt (Heerlerheide) nat [DC 02 (1932)] III-4-4
druk heen en weer lopen jatsen: jötse (Heerlerheide), rondtrippen: rondtriepe (Heerlerheide) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
drukkooitje kooitje: kooitje (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]) Een uit kruiselings op elkaar bevestigde halfhouten of dunne rondhouten vervaardigd kooitje. Drukkooitjes worden op de kappen van starre ondersteuningen geplaatst om de eerste druk van het dakgesteente op te vangen. Op de Domaniale mijn had een drukkooitje volgens een invuller uit Q 121 een afmeting van 40 bij 40 centimeter. Het was samengesteld uit houten paaltjes van ongeveer 5 centimeter doorsnede. [N 95, 324; monogr.] II-5
druppel drup: ənə druup (Heerlerheide), druppel: dröppel (Heerlerheide), eine druupel water (Heerlerheide), ⁄ne drupel waater (Heerlerheide) druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] III-4-4
dubbelkettingtransporteur dobbelkettentrapo: dubǝlkętǝtrāpō (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), trapo: trāpō (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Transportinrichting voor hellend en dalend vervoer van kolen, stenen en materiaal. "Het bestaat uit een lange stilstaande ijzeren goot met omgeplooide zijden, in deze zijden zijn er twee kettingen die langs onder terugkeren. Deze twee kettingen zijn verbonden met schraapijzers die de losgemaakte kolen meenemen. De pantser wordt automatisch tegen het voortschrijdend front geschoven door persluchtcylinders. Het toestel is betrekkelijk nieuw" (Vanwonterghem pag. 169). Het woordtype "pantser" is terug te voeren op het feit dat het apparaat gewoonlijk als zijwanden een paar stevige ijzeren platen heeft. De transporteur kan als geleiding dienen voor een schaafploeg (zie het lemma Koolploeg, Koolschaaf). De woordtypen "gusto", "beien" en "prünte" duiden de fabrikanten van de apparaten aan. De dubbelkettingtransporteur vertoont enige gelijkenis met de schraapgoot. Daarom is een aantal opgaven uit dit lemma terug te vinden in het lemma Schraapgoot. [N 95, 657; N 95, 604; monogr.; Vwo 581; Vwo 582; Vwo 583] II-5
dubbeltje dubbeltje: dubbeltje (Heerlerheide), e dubbeltje (Heerlerheide) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1