24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
beetje:
bietjə (P197p Heers),
bitšə (P197p Heers)
|
even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
eunen skonnen oksoeël be eunen nowen eulger (P197p Heers),
oksaol (P197p Heers)
|
Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33664 |
omheinde wei |
afgezette wei:
oǝfgǝzatǝ węi̯ (P197p Heers)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kerekhofmoer (P197p Heers)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluis:
slǫu̯s (P197p Heers)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
neusdoek (P197p Heers)
|
Doek, die om de schouders wordt geslagen (fr. châle). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
25685 |
omzetten |
draaien:
drɛ̄ǝ (P197p Heers)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klie-er (P197p Heers)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
himə (P197p Heers)
|
hemd, hemden (mv.) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
hø̄pəleŋ (P197p Heers),
høͅi̯pəleŋ (P197p Heers)
|
een hoofdpeluw (langwerpig kussen) [ZND B1 (1940sq)] || het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|