19977 |
rammelaar |
mannetje:
mɛnəkə (L413p Helchteren)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramənats (L413p Helchteren)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (L413p Helchteren)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
24367 |
rat |
rat:
rat (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
rat [Willems (1885)], [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
22831 |
ratel |
ratel:
ratel (L413p Helchteren)
|
Ratel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20529 |
rauw |
rauw:
ro vliesch (L413p Helchteren),
rou vlies (L413p Helchteren),
rōͅə (L413p Helchteren)
|
rauw (niet gekookt) [ZND A2 (1940sq)] || Rauw vlees. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
brikkelen:
brikelen (L413p Helchteren),
razen:
razen (L413p Helchteren)
|
Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
22883 |
rechtsvoor |
rechtsbuiten:
rechts- / linksbuiten (L413p Helchteren)
|
Hoe noemt U in uw dialect de speler, die in een voetbalteam de uiterst linkse of uiterst rechtse positie in de aanvalslijn bekleedt?
III-3-2
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
rij (L413p Helchteren)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
32868 |
reepje overschietend gras |
gezwade-/gezwaaibalk:
(mv)
gǝzwãi̯balkǝn (L413p Helchteren)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|