18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
Hij zit in de ellende (L413p Helchteren),
Ik ben zik van ellende (L413p Helchteren),
kranksel:
Ik ben zik van kringsel (L413p Helchteren),
miserie:
Hij zit in de miserie (L413p Helchteren),
Ik ben zik van miserie (L413p Helchteren)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
23263 |
engel |
engel:
nen engel twie engele (L413p Helchteren)
|
Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekmade:
spekmaai (L413p Helchteren)
|
engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
33605 |
enten |
gruffelen:
grøfələ (L413p Helchteren),
JK: te lezen als griffelen?
guffelen (L413p Helchteren)
|
[RND 08] [ZND 34 (1940)]
I-7
|
28827 |
entre-deux |
entre-deux:
entre-deux (L413p Helchteren)
|
Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5]
II-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
enveloppe (L413p Helchteren),
ənvəlop (L413p Helchteren)
|
een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
ziekte die voortgaat:
dij zikte giet voort (L413p Helchteren)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
33610 |
erf |
mesterhof:
meͅstrəf (L413p Helchteren)
|
I-7
|
18837 |
ernstig |
gemeend:
geménd (L413p Helchteren)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ērt (L413p Helchteren),
ɛ.rǝt (L413p Helchteren)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|