22841 |
spel (alg.) |
spel:
e spEl (K316p Heppen)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speehle (K316p Heppen)
|
spelen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
vanaf zetten:
vanāf ˲zętǝn (K316p Heppen)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (K316p Heppen)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
21430 |
spieken |
afzien:
afsīēn (K316p Heppen)
|
spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21373 |
spijbelen |
haagschool houden:
haagschool hauwe (K316p Heppen)
|
Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)]
III-3-1
|
24379 |
spin |
spin:
spen (K316p Heppen)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
ronken:
roŋkə (K316p Heppen),
spinnen:
spenǝ (K316p Heppen)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweef:
spenəwīvə (K316p Heppen)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
33096 |
spits, kop van de mijt |
kap:
kap (K316p Heppen),
kop:
kǫp (K316p Heppen)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|