22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwösj (L384p Herkenbosch)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
(= langs wegen).
krūūts (L384p Herkenbosch),
kruisbeeld:
krūūtsbeeldj (L384p Herkenbosch)
|
Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
stekbeer:
sjtëëkbëër (L384p Herkenbosch)
|
I-7
|
28432 |
kruisen |
kruisen:
krytsǝ (L384p Herkenbosch)
|
De spijlen op verschillende hoogtes kruisvormig in de korf steken. Het aanbrengen van spijlen in de bisschopskorf en zwanehals kan men alleen door middel van kruisspijlen. In andere gevallen brengt men ze aan om de korfdoek bol te spannen. [N 63, 7b]
II-6
|
28459 |
kunstraat |
kunstraat:
kønsrǭt (L384p Herkenbosch)
|
Middenwand van zuivere bijenwas gegoten en voorzien van cellenindruksels op het formaat van fijn werk. Wanneer de kunstraat in het midden van het raam bevestigd wordt, bouwen de bijen het raam uit tot een gelijkmatige raat fijn werk. Kunstraat dient om bijen te dwingen raten in de raampjes te bouwen. [N 63, 14c]
II-6
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwākǝ (L384p Herkenbosch)
|
Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43]
II-6
|
28516 |
kwaker |
kwaker:
kwākǝr (L384p Herkenbosch)
|
Koningin die vlak vóór het uit de cel komen een dof, kwakend geluid laat horen. [N 63, 32b; N 63, 32a; N 63, 33b]
II-6
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
broek:
brǫu̯k (L384p Herkenbosch),
zomp:
zomp (L384p Herkenbosch)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18147 |
lam |
lammetje:
lɛmkǝ (L384p Herkenbosch)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lāmǝ (L384p Herkenbosch)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|