e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q187a plaats=Heugem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjalot sjalot: sjalot (Heugem) [DC 13 (1945)] I-7
slaan houwen: houwe (Heugem), slaan: sloon (Heugem) slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
slachthout stek: stɛk (Heugem) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slachtklaar vet genoeg: vɛt gǝnōx (Heugem) Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78] II-1
slachtrijp vet genoeg: vɛt gǝnōx (Heugem) Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78] I-11
slang slang: Endepols  slang (Heugem) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slecht weer, hondenweer hondenweer: hóndewaer (Heugem), hondsweer: honds waer (Heugem), hoondswaer (Heugem), hóndswae:r (Heugem) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] III-4-4
slepen slepen: slęi̯pǝ (Heugem) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleutelbos bos sleutelen: bos sjleutele (Heugem) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1
sliepuit sliepuit: slièp oet (Heugem), slīēp oet! (Heugem), {z. toel.}: grote mond hebben, naderhand zich terugtrekken  / (Heugem) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2