19919 |
schoffel |
schoffel:
sxofǝl (K360p Heusden)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
sxofǝlǝ(n) (K360p Heusden)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schoft:
sxoft (K360p Heusden)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
z˙ǭl (K360p Heusden)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
22371 |
schommel |
schok:
schok (K360p Heusden),
/
schok (K360p Heusden)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || schommel [SND (2006)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokken:
schokken (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
sxo.l (K360p Heusden)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schooljongen:
ṣxo.ljyŋ (K360p Heusden)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
20263 |
schoonzuster |
schoonzuster:
schoenzuster (K360p Heusden, ...
K360p Heusden),
schoezuster (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
schoonzuster [ZND 06 (1924)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
afdāk (K360p Heusden),
karschop:
kǭrsxǫp (K360p Heusden),
schop:
sxop (K360p Heusden),
sxǫp (K360p Heusden)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|